-
1 krediet
2 [uitstel van betaling] credit♦voorbeelden:veel krediet hebben • enjoy great trust2 aflopend/doorlopend krediet • limited/revolving creditiemand (geen) krediet geven • give someone (no) creditgoederen op krediet • goods on credit3 die politicus heeft veel krediet bij zijn achterban • that politician has a high standing with his supporters4 kort/lang krediet • short-/long-term creditkrediet geven • give credit/a loan
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Английский